Mevrouw Meert dient in 1992 een verkavelingsvergunningsaanvraag voor twee percelen gelegen aan een 150 m lange private insteekweg. Langs deze dienstweg zijn waterleiding, elektriciteit en openbare verlichting aanwezig. Het perceel is echter niet aangesloten op riolering en de wegverharding bestaat uit een losse steenslagstructuur.
Uit veiligheidsoverwegingen zijn volgens de Vlaamse minister van ruimtelijke ordening "meerdere gebouwen langs deze smalle weg te vermijden". Verder oordeelt hij dat "gezien de plaatselijke toestand de weg onvoldoende is uitgerust”.
Op 1 juli 1993 stelt mevrouw Meert een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad van State, die op 28 juni 2007 (of bijna 14 jaar later) oordeelt (R.v.St., Meert-Verhoeven, nr. 172.925):
"Overwegende dat het geheel van argumenten van het bestreden besluit dat “de wegverharding uit een losse steenslagstructuur bestaat” en dat “uit veiligheidsoverwegingen meerdere gebouwen langs deze smalle weg te vermijden zijn”, volstaat om de vaststelling dat “gezien de plaatselijke toestand de weg onvoldoende is uitgerust”, te motiveren en dat bijgevolg de uitzonderingsbepaling van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 niet van toepassing is;"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten