In de door de CREG verguisde samenvatting en analyse van de Nationale Bank 'De Belgische nucleaire schaarsterente' wijdt de bank ook een hoofdstukje aan de 'mogelijke juridische bezwaren bij een accijns [op uranium]" (p. 51/54).
Die juridische bezwaren vindt zij terug in een persbericht uit 2010 van 'het internationale advocatenbureau Clifford Chance' dat zou stellen "dat de uraniumaccijns in strijd is met de Europese Richtlijn 2003/96/EG" omdat "elektriciteit afkomstig uit kernenergie door de heffing van een accijns benadeeld (of gediscrimineerd) wordt ten opzichte van de elektriciteit afkomstig van andere energiebronnen". Daarnaast zouden de lidstaten "door Europa verplicht zijn om uniforme belastingtarieven toe te passen voor energieproducten". Bovendien "zou de richtlijn de lidstaten verbieden om energieproducten die worden ingezet voor de productie van elektriciteit, te belasten".
Begin juli 2010 berichtte Der Spiegel over het advies dat Clifford Chance over de Duitse Brennelementesteuer geschreven had. In haar persbericht van 5 juli 2010 schrijft het internationale advocatenkantoor "that the German federal government's proposed tax on nuclear fuel elements, a tax which it plans to levy on nuclear fuel rod consumption or power generated therefrom, is incompatible with EU tax law". Om haar objectiviteit in het dossier te staven, stelden onze Duitse confraters "that the legal opinion had not been prepared in accordance with client instructions: "As a leading energy law firm, we are often at the vanguard of promoting discussions on energy law and energy policy and providing our legal opinion thereon.""
Ondanks het feit dat Clifford Chance zichzelf ziet als een 'pionier' om discussies over energierecht en energiebeleid te ondersteunen, is de studie zelf niet (gemakkelijk) terug te vinden op het internet. Ook de Nationale Bank verwijst enkel naar het persbericht van het kantoor. Men zou toch wel kunnen verwachten dat zelfverklaarde opinion makers hun argumenten languit vrijgeven opdat nationale instanties hiervan kennis kunnen nemen. Men zou ook van nationale instanties kunnen verwachten dat zij de zelfverklaarde pioniersrol van advocatenkantoren in persberichten iets objectiever zouden benaderen.
De stelling van Clifford Chance werd overigens onmiddellijk betwist in de Duitse pers. Zo verwees taz.de naar een soortgelijk systeem in Zweden dat al bestaat sinds 2000: "Die von der Bundesregierung geplante Atomsteuer sei juristisch nicht zu machen, heißt es. Stimmt nicht: Schweden kassiert das Geld längst." Opvallend is ook dat de stelling van Clifford Chance niet onmiddellijk lijkt gevolgd te zijn in de Duitse rechtsleer.
Op basis van de richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit lijkt er niets zich tegen te verzetten dat er een uraniumtaks zou komen.
Artikel 14.1 van die richtlijn verplicht de lidstaten om vrijstelling van belasting te verlenen voor "energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en elektriciteit die wordt gebruikt tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren". In principe zou men kunnen argumenteren dat brandstoffen voor de productie van elektriciteit moeten vrijgesteld zijn van een belasting. Anders zou de elektriciteit twee keer belast worden (input en output).
De lidstaten kunnen de brandstoffen echter "uit milieubeleidsoverwegingen aan belasting onderwerpen zonder inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus". Voorwaarde lijkt wel te zijn die brandstoffen als categorie belast worden. Men mag geen onderscheid maken door een brandstof die gebruikt wordt voor de productie van elektriciteit wel te belasten en dat niet te doen als die gebruikt wordt voor andere toepassingen. Uranium of andere splijtstoffen zullen dus in hun geheel kunnen belast worden, los van de vraag of ze al dan niet gebruikt worden voor de elektriciteitsproductie. Weliswaar moet zulke taks dan geheven worden vanuit 'milieubeleidsoverwegingen'. Dat die overwegingen gevonden kunnen worden, lijkt aannemelijk.
De Bank verwijst verder naar argumenten van Electrabel dat de heffing van een uraniumaccijns ook in strijd zou zijn met de Belgische wetgeving "omdat er reeds communautaire accijnzen worden geheven op het 'eindproduct' energie (elektriciteit, aardgas en minerale oliën)". Daarom zou "een bijkomende accijns op het 'beginproduct' uranium niet wettelijk zijn omdat een dubbele heffing niet zou toegelaten zijn".
Men kan zich afvragen of die stelling volledig juist is. Voornoemd artikel 14.1 van de richtlijn 2003/96/EG bepaalt in de laatste zin dat wanneer brandstoffen belast worden vanuit milieubeleidsoverwegingen, die belastingen "niet in aanmerking genomen
voor de inachtneming van het minimumbelastingniveau voor elektriciteit zoals vastgesteld in artikel 10". Hieruit volgt op het eerste zicht dat de richtlijn een belasting op de input, vanuit milieubeleidsoverwegingen, en een belasting op de output van elektriciteit niet voor onmogelijk houdt.
De Nationale Bank besluit dat "de voormelde mogelijkheden tot juridische problemen dienen wel nog te worden geverifieerd door fiscale en juridische specialisten. Dit was echter niet mogelijk binnen het korte tijdsbestek waarin deze nota diende te worden opgemaakt."
Het valt te betreuren dat de Bank enkel de negatieve elementen opneemt en geen moeite gedaan heeft om verder onderzoek te doen (al was het maar oppervlakkig) om enkele tegenargumenten tegen de negatieve elementen op te nemen. Dat zij daarna nog de finale beoordeling aan specialisten zou overlaten, zou het verslag vollediger gemaakt hebben.
woensdag 27 april 2011
Juridische 'bezwaren' tegen uraniumtaks
Labels:
500 miljoen,
Belasting,
CREG,
Electrabel,
Kernenergie
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten