In het Belgisch Staatsblad van 15 december verscheen het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 2016. Met dit besluit wil de Vlaamse regering alvast een deel van de opbrengst van de bijzondere energieheffing (“Turteltaks”) uitgeven.
Met het gewijzigde Energiebesluit maakt de Vlaamse regering eerst duidelijk dat de kosten voor de minimumsteun die de distributienetbeheerders moeten betalen voor de groenestroomcertificaten “financiële openbaredienstverplichtingen” zijn (nieuw artikel 6.4.14/2).
Voor die financiële openbaredienstverplichting krijgen de distributienetbeheerders vanaf 2016 tot 2026 een vergoeding. Maar die vergoeding dekt niet alle kosten voor die financiële ODV. Enkel de kosten verbonden aan het verlenen van minimumsteun aan particulieren vergoedt de Vlaamse overheid. Voor de uitbetaalde minimumsteun aan ondernemingen ontvangen de distributienetbeheerders vooralsnog geen vergoeding.
De vergoeding dekt “de boekhoudkundige waarde van de groenestroomcertificaten in kwestie, met een maximale waarde van 93 euro per groenestroomcertificaat”.
De distributienetbeheerders moeten eerst voor de groenestroomcertificaten die zij gebankt hebben een vergoeding vragen. Voor die groenestroomcertificaten is de vergoeding 93 euro. Voor de gebankte GSC geldt de beperking dat die afkomstig moeten zijn van particulieren blijkbaar niet.
De minister bepaalt jaarlijks het maximale bedrag van de totale vergoeding voor alle elektriciteitsdistributienetbeheerders. Elke distributienetbeheerder afzonderlijk kan niet meer dan 15 miljoen euro per jaar ontvangen.
De kosten voor de minimumsteun voor ongeveer 51% van de groenestroomcertificaten worden hiermee vergoed. Voor de andere helft moet de Vlaamse regering nog op zoek naar een oplossing die de problemen rond staatssteun vermijdt.
woensdag 21 december 2016
Eerste aanwending van de Turteltaks
dinsdag 13 september 2016
De 18de Kamer is dood, leve het Marktenhof
Het hof van beroep van Brussel lijkt het emeritaat van de soms verguisde maar veel vaker geprezen kamervoorzitter Blondeel, de overstap van kamervoorzitter Raes naar de advocatuur, de overplaatsing van raadsheer Bodson naar de 20ste kamer en het vertrek van raadsheer Van Ransbeeck naar het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding nog niet verteerd te hebben.
De zittingen van de 18de kamer zijn opgesplitst tussen de Nederlandstalige en Franstalige zaken. De Nederlandstalige zittingen worden voorgezeten door raadsheer Bosmans. Hij wordt bijgestaan door plaatsvervangend raadsheer Dugardyn, die volgens de website van zijn kantoor geen specialist is in gereguleerde markten. Alle gewicht rust dus op de schouders van raadsheer Karen Piteus.
De regering is zich bewust van de problemen om van de 18de kamer opnieuw een goed geoliede gespecialiseerde kamer te maken. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp van 15 juli 2016 tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie schrijft zij:
“Met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden is het kader van het hof van beroep te Brussel tot tweemaal toe met drie raadsheren uitgebreid (wetten van 14 december 2004 en 25 april 2014). Maar de raadsheren die op grond van de daarop volgende vacatures zijn benoemd werden of worden uiteindelijk niet allen in de 18de kamer en voor de betrokken zaken ingezet. Als gevolg van het actuele personeelsverloop in het Hof wordt het in de nabije toekomst dan ook moeilijk, zoniet onmogelijk, de nodige gespecialiseerde omkadering te verzekeren, wat de continuïteit van de rechtsbedeling in het gedrang dreigt te brengen. Op grond daarvan moeten de vermelde kaderuitbreidingen van het hof van beroep te Brussel zoveel als mogelijk voor die zaken gereserveerd worden."De regering ziet zich daarom genoodzaakt om een “gespecialiseerde, werkelijke sectie”, “kamers voor marktzaken” op te richten. In dit “Marktenhof” “zullen zetelen, benevens “gewone” raadsheren in het hof van beroep te Brussel en hoedanook binnen het gewone kader, een aantal raadsheren – van zodra mogelijk minstens één – die bij voorrang voor deze kamers worden gerekruteerd op grond van hun deskundigheid op het stuk van het economisch, financieel of marktrecht”. De naam “Marktenhof” is gekozen “mede om [zijn] internationale uitstraling te bevorderen”. De oprichting van een speciale sectie is volgens de regering analoog aan de verschillende onderdelen van de rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank, de correctionele rechtbank, de familie- en jeugdrechtbank en de strafuitvoeringsrechtbank). Volgens de regering impliceert “het oprichten van een sectie een sterkere structurele verankering die de interne organisatie zal vergemakkelijken (dienstregeling, administratieve ondersteuning, toegankelijkheid voor het publiek…)”.
De regering wil aan het Marktenhof “de meeste exclusieve bevoegdheden van het hof van beroep te Brussel” toevertrouwen, zoals algemeen vermeld in het Gerechtelijk Wetboek, maar ook in de Gaswet, de Elektriciteitswet, de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, de wet van 12 mei 2004 tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij en de handhaving van de kwaliteit van de geldomloop, de wet van 9 juli 2004 houdende diverse bepalingen, de wet van 6 juli 2005 betreffende sommige juridische bepalingen inzake elektronische communicatie, de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen, het Wetboek van Economisch Recht en de Spoorcodex.
Het Marktenhof zal samengesteld zijn uit ten minste zes raadsheren, waarvan er maximum zes kunnen worden benoemd op basis van een nieuw in te voeren artikel 207, § 3, 4°, Ger.W. dat zal bepalen dat personen met ten minste vijftien jaar nuttige beroepservaring die blijk geeft van gespecialiseerde kennis van het economisch, financieel of marktrecht ook als raadsheer kunnen benoemd worden. Het Marktenhof zal steeds zetelen met drie raadsheren. Alle raadsheren moeten een functionele kennis hebben van de andere landstaal.
De 18de Kamer is dood, leve het Marktenhof
maandag 12 september 2016
De gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 mei 2016 op de bevoegdheid van het hof van beroep van Luik inzake beslissingen van de CWaPE
Zonder mij te willen uitspreken over de gevolgen van de Zesde Staatshervorming op de bevoegdheden van de Raad van State of het hof van beroep van Brussel inzake tarifaire beslissingen van de VREG (die discussie zal binnenkort beslecht worden door de Raad van State en wij zijn in die procedure betrokken partij), past het volgens mij wel om de federale regering te corrigeren.
In haar wetsontwerp van 15 juli 2016 tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie schrijft de regering:
Anderzijds heeft het Waalse Gewest, bij artikel 12, 2°, van het decreet van 11 april 2014 “tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt”, langs de omweg van een wijziging van artikel 14 van het vermelde decreet, de toepassing bevestigd, voor het Waalse Gewest, van de wet van 29 april 1999 “betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt” en de wet van 12 april 1965 “betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen” “en ce qu’elles visent les droits, les obligations et les tarifs des gestionnaires de réseau de distribution […] après l’entrée en vigueur de la loi spéciale du 6 janvier 2014 relative à la Sixième Réforme de l’État attribuant la compétence sur les tarifs de distribution de gaz et d’électricité aux régions”, maar met dien verstande dat het hof van beroep van Brussel vervangen werd door het hof van beroep van Luik.De federale regering leest het arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 mei 2016 verkeerd. Met dit arrest heeft het Grondwettelijk Hof van 25 mei 2016 artikel 12, 2°, van het decreet van 11 april 2014 vernietigd (“§ 2. De methodologie bepaalt de nadere regels voor de integratie en controle van de niet-beheersbare kosten bestaande uit de pensioenlasten van de personeelsleden onder openbaar statuut van de beheerder van het net of van de dochteronderneming of kleindochteronderneming die een gereguleerde activiteit van distributienetbeheer hebben verricht;”).
Artikel 12, 2°, van het decreet van 11 april 2014 is inmiddels vernietigd door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 71/2016 van 25 mei 2016, wegens de schending van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en nietdiscriminatie, in samenhang gelezen met artikel 35, lid 4, b), ii), van de richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, maar dat had niets te maken met de vervanging als zodanig van het hof van beroep te Brussel door het hof van beroep te Luik.
Artikel 12, 1°, van hetzelfde decreet werd niet vernietigd. Dit artikel 12, 1°, bepaalt “§ 1. Artikel 12bis van de [Elektriciteits]wet en artikel 15/5ter van de [Gas]wet, waar zij de rechten, verplichtingen en tarieven van de distributienetbeheerders beogen, blijven toepasselijk op het Waalse Gewest na de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming die de bevoegdheid betreffende de distributietarieven voor gas en elektriciteit aan de gewesten toewijst, onder voorbehoud van de volgende wijzigingen: (…) 4° in paragraaf 14 worden de woorden "het hof van beroep te Brussel" vervangen door de woorden "het hof van beroep te Luik".”
In Wallonië is het hof van beroep van Luik dus nog steeds de beroepsinstantie tegen beslissingen van de CWaPE.
De gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 mei 2016 op de bevoegdheid van het hof van beroep van Luik inzake beslissingen van de CWaPE
dinsdag 30 augustus 2016
Opnieuw over het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel
Voor de tussenkomst van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering was er in het hoofdstedelijk gewest een praktijk van Sibelga dat bij kleine installaties die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen een compensatie plaatsvond tussen de geproduceerde en de afgenomen elektriciteit. Die praktijk was niet vastgelegd in de Elektriciteitsordonnantie of de uitvoeringsbesluiten daarvan.
Met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 2011 wijzigde zij haar besluit van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling. Het ingevoegde artikel 26bis bepaalde: “De eindafnemer bij wie een installatie wordt geplaatst voor de productie van groene elektriciteit met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 5 kW, kan genieten van de compensatie tussen de hoeveelheden elektriciteit die werden afgenomen van het distributienet en de hoeveelheden die werden geïnjecteerd in dit net ter hoogte van het leveringspunt.”
De heer Lemaire installeerde in 2009 een warmtepomp en een PV-installatie met een vermogen van 12,6 kW. Sibelga plaatste een bidirectionele meter. Bij de plaatsing zou Sibelga, volgens Lemaire, bevestigd hebben dat er een compensatie zou plaatsvinden. Tijdens de jaren 2010, 2011 en 2012 werd de geproduceerde en de afgenomen elektriciteit wel degelijk gecompenseerd.
De wijziging van het besluit van 6 mei 2004 bracht Sibelga er echter toe om die compensatie stop te zetten. De installatie had immers een vermogen dat hoger is dan de grens van 5 kW die het besluit bepaalt.
Lemaire was het hiermee niet eens. Hij diende een klacht in bij de Brusselse Geschillendienst. Die oordeelde dat de tekst van het besluit van 6 maart 2004 duidelijk is. De nieuwe uitdrukkelijke bepaling geldt volgens de Geschillendienst zowel voor nieuwe installaties als voor bestaande installaties.
Van die beslissing van de Geschillendienst vraagt Lemaire daarop de vernietiging voor de Raad van State.
In zijn arrest van 26 mei 2016 oordeelt de Raad dat het vernietigingsberoep tegen de beslissing van de Geschillendienst ongegrond is.
Interessant in dit arrest is dat de Raad (opnieuw) in gaat op de vraag naar of het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zich verzetten tegen een wijziging van bestaande voordelen inzake de steun voor hernieuwbare energiebronnen.
De Raad oordeelt:
“que, par ailleurs, les principes de sécurité juridique et de légitime confiance ne mettent pas en cause la capacité de l'autorité compétente à réglementer pour l'avenir, comme le veut la loi du changement, pour autant que l'intérêt général le justifie; qu'en l'espèce, le Gouvernement régional a pu estimer qu'il y avait lieu de prévoir un mécanisme de compensation, tout en limitant le bénéfice de ce système aux installations de dimension limitée; que, dans l'exercice de son pouvoir réglementaire, le Gouvernement n'était pas tenu d'avoir égard aux avantages que le gestionnaire du réseau de distribution avait choisi d'accorder aux installateurs ou à certains d'entre eux, sans fondement réglementaire, ni de prévoir un régime transitoire à cet égard; que le deuxième moyen n'est pas fondé;”Met dit arrest wijkt de Raad van State dus niet af van eerdere rechtspraak van het Grondwettelijk Hof of van adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad zelf (zie http://belgischenergierecht.blogspot.be/2014/01/vertrouwensbeginsel-en.html). Een wetgever kan, om redenen van algemeen belang, een steunregeling te allen tijde wijzigen, ook wanneer die wijzigingen een impact hebben op bestaande installaties. Er bestaat geen “verworven recht” op een steunregeling.
Opnieuw over het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel
dinsdag 26 januari 2016
Presentatie Febeliec Energy Forum 2016
Hieronder vindt u de presentatie bij mijn voordracht vanochtend over juridische aspecten van tarieven op het Febeliec Energy Form 2016
Presentatie Febeliec Energy Forum 2016
donderdag 7 januari 2016
"Vlaanderen niet bevoegd om impasse na PVDA-arrest Hof van Cassatie op te lossen", beweert bevoegde minister
Minister Turtelboom antwoordde gisteren in de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement op een vraag van volksvertegenwoordiger Gryffroy (N-VA) over het arrest van het Hof van Cassatie van 23 november 2015.
Gryffroy stelde zijn vraag omdat “een aantal groepen naar de rechtbank zijn gestapt en nu vragen dat het teveel aan distributienettarieven (voor een gemiddeld gezin ongeveer 72 euro zonder BTW) zou worden teruggestort. De volksvertegenwoordiger stelde terecht dat de gevolgen van het arrest moeten uitgeklaard worden. Daarenboven moet duidelijk zijn welke regulator, de CREG of de VREG, bevoegd is om nu een oplossing te vinden.
Minister Turtelboom begon en eindigde haar antwoord met de stelling dat, vermits de vraag handelt over het Hof van Cassatie en de CREG, de Vlaamse overheid niet bevoegd zou zijn.
Volgens haar had het hof van beroep van Brussel in zijn arresten van 26 juni 2012 weliswaar geoordeeld dat de tariefbeslissingen van de CREG op basis van de verkeerde rechtsgrond genomen waren, maar dat het hof tegelijk “de tariefverhogingen zelf ten gronde goed[keurde]”.
Nochtans stelde het hof:
“67, Op grond van de bovenstaande gegevens moet worden besloten dat de bestreden beslissingen niet door de CREG konden worden genomen op basis van de door. haar aangevoerde rechtsgrond en dat het aangevoerde middel de vernietiging van die beslissingen wettigt.”
Wel wou het hof de gevolgen van de vernietigde tariefbeslissingen tijdelijk handhaven “enerzijds omwille van de verstoring die de ontstentenis van die handhaving, zou veroorzaken in de relaties tussen de betrokken DNB's en hun netgebruikers zowel. vanuit het oogpunt van de evenredigheid als van de niet-discriminatie en anderzijds .wegens de aard en draagwijdte van de boven vastgestelde tekortkoming”. De wetgeving voorziet niet in de mogelijkheid voor het hof om, zoals de Raad van State dit kan, gevolgen van vernietigde beslissingen te handhaven. Het hof stelde daarom een vraag aan het Grondwettelijk Hof. Dat zag hierin in zijn arrest van 9 juli 2013 geen discriminatie.
De arresten van het Hof van Cassatie betekenen dat de arresten van het hof van beroep te Brussel van 26 juni 2012 werden bevestigd. Maar omdat “arresten in cassatie geen directe gevolgen [hebben ]” zijn er, volgens de minister, “geen consequenties voor de gezinnen en de bedrijven in Vlaanderen”.
De minister legt de bal opnieuw in het kamp van het hof van beroep te Brussel. Het is vervolgens af te wachten wat het hof van beroep beslist. De minister stelt dat “gevolgen van mogelijke vernietigingsarresten afhankelijk [zijn] van de inhoud van de arresten en van de handelingen van de bevoegde regulator na een eventuele vernietiging”. Die bevoegde regulator is volgens de minister nog steeds de CREG.
Het valt op dat de moeilijke (vaak onwerkbare) bevoegdheidsverdeling inzake energie steeds maar weer wordt gebruikt om een hete patat door te schuiven naar een ander beleidsniveau. Een open Vlaamse samenleving “gaat moedig alle uitdagingen aan en kijkt steeds reikhalzend uit naar de dag van morgen” (zie deze website). Misschien kunnen de VREG en de distributienetbeheerders snel een antwoord verzinnen op de impasse die dreigt in plaats van te verwijzen naar andere niveaus (die op hun beurt weer zullen terugverwijzen). De leveranciers en de afnemers zullen hen dankbaar zijn.
"Vlaanderen niet bevoegd om impasse na PVDA-arrest Hof van Cassatie op te lossen", beweert bevoegde minister