Pagina's

donderdag 24 april 2008

Grondwettelijk Hof verwerpt beroep tegen de belasting op onbenutte centrales

Het Grondwettelijk Hof heeft vandaag met zijn arrest nr. 2008/072 het beroep dat Electrabel ingesteld heeft tot vernietiging van de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 10 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent verworpen.

Electrabel had vier middelen opgeworpen.

In een eerste middel stelde Electrabel dat in de wet noch het belastbaar feit (de uitoefening, door een elektriciteitsproducent, van een zakelijk recht op een niet-benutte of onderbenutte productiesite, waarbij de niet-benutting of de onderbenutting wordt gedefinieerd in verhouding tot de mogelijkheid om een productie-installatie te bouwen), noch de belastbare basis (de potentiële productiecapaciteit), duidelijk wordt gedefinieerd. Dit zou een schending uitmaken van de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet en van het wettigheidsbeginsel inzake belastingen en het rechtszekerheidsbeginsel. Ook het feit dat de bouwcapaciteit van een productie-installatie in abstracto wordt beoogd, zonder rekening te houden met de concrete beperkingen die een nochtans theoretisch mogelijke bouw onrealiseerbaar kunnen maken is problematisch voor Electrabel (tweede middel, schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet).

Volgens het Grondwettelijk Hof vormt "de heffing geenszins de tegenprestatie voor een dienst die aan de individueel beschouwde heffingplichtige wordt verleend; het gaat bijgevolg om een belasting in de zin van artikel 170, § 1, van de Grondwet". Het Hof herhaalt dat "tot de essentiële elementen van een belasting behoren de identiteit van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de belastinggrondslag, het belastingtarief en de eventuele belastingvrijstellingen en –verminderingen" (overw. B.6).

Het Hof kader de heffing in "een bijzondere werkingssfeer, enerzijds, in zoverre zij (...) de dominante operator op de markt van de elektriciteitsproductie in België beoogt en, anderzijds, in zoverre zij van toepassing is op het voornamelijk technische domein van elektriciteitsproductie".
"Het fiscale wettigheidsbeginsel moet dus vanuit die bijzondere context worden bekeken", stelt het Hof (overw. B.7.3).

Verder stelt het Hof:

"B.7.5. Met de verwijzing naar de potentiële productiecapaciteit van een elektriciteitsproductie-installatie zijn het belastbaar feit en de hoedanigheid van schuldenaar dus voldoende bepaald, aangezien zij verwijzen naar een criterium dat de operatoren van de elektriciteitsmarkt hanteren en kennen (zie bijvoorbeeld : Studie (F)050512-CDC-420 van 12 mei 2005 van de CREG over de "evaluatie op 28 februari 2005 van de toepassing van virtuele productiecapaciteiten van elektriciteit"; Studie (F)060515-CDC-479 van 15 mei 2006 van de CREG over "het rapport 'Structure and Functioning of the Electricity Market in Belgium in a European Perspective' van oktober 2004 opgesteld door London Economics").

B.7.7. Uit wat voorafgaat, volgt dat de voorwaarden van de heffing worden bepaald door een courant technisch gegeven inzake elektriciteitsproductie, dat gekend moet zijn zowel door de elektriciteitsproducenten die een zakelijk recht uitoefenen op een site voor de productie van elektriciteit - waarvan zij geacht kunnen worden de maximale productiecapaciteit te kennen, en bijgevolg de potentiële productiecapaciteit - als door de ambtenaar die ermee belast is over de toepassing van de bestreden wet te waken."

In zijn derde middel argumenteert Electrabel dat "in zoverre de combinatie van de bepalingen waarbij de heffing wordt ingevoerd en van die welke voorzien in een vrijstelling of een schorsing ertoe leidt dat een quasi gedwongen verkoop wordt ingevoerd die neerkomt op een feitelijke onteigening". De artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zouden aldus zijn geschonden.

In het vierde middel stelt Electrabel dat de wet ten onrechte de producent die houder is van een zakelijk recht op een niet-benutte of onderbenutte productiesite, die beslist de site niet af te staan alhoewel hij zulks zou kunnen doen, en een producent die houder is van een zakelijk recht op een niet-benutte of onderbenutte productiesite die, om redenen onafhankelijk van zijn wil, de site niet heeft kunnen afstaan tegen voorwaarden waaronder hij de verschuldigdheid van de heffing had kunnen vermijden, aan dezelfde heffing onderwerpen, hoewel die personen zich in fundamenteel verschillende situaties bevinden. Dit zou een schending uitmaken van het gelijkheidsbeginsel (artikelen 10 en 11 van de Grondwet).

Het Grondwettelijk Hof oordeelt:

B.10.1. Anders dan de verzoekende partij beweert, kan de bestreden heffing niet worden gekwalificeerd als een onteigening in de zin van artikel 16 van de Grondwet. Hoewel die heffing de heffingplichtige ertoe aanzet een zakelijk recht op niet-benutte of onderbenutte sites voor de productie van elektriciteit geheel of gedeeltelijk over te dragen aan derden (...) met het oog op de oprichting (...) van (...) installaties voor de productie van elektriciteit, ontzet de heffing als zodanig de heffingplichtige niet uit zijn eigendomsrechten en verplicht zij hem evenmin ertoe tot een eigendomsoverdracht over te gaan. De bestreden heffing, hoewel zij van invloed kan zijn op de marktwaarde van de betrokken sites, staat evenmin eraan in de weg dat de heffingplichtige met de derden aan wie de zakelijke rechten op de betrokken sites of deelsites zouden worden overgedragen, een billijke prijs zou overeenkomen. Niets belet de heffingplichtige immers de sites aan te bieden op de internationale markt en te contracteren met de meestbiedende.

Om dezelfde redenen kan de bestreden heffing niet worden beschouwd als een eigendomsberoving in de zin van artikel 1, eerste alinea, van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens."

Tenslotte onderzoek het Grondwettelijk Hof of de heffing kan worden beschouwd als een regeling van "het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang" (artikel 1, lid 2, Eerste Aanvullend Protocol).

Het Hof herhaalt de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat "een belasting toch onevenredig worden geacht en op onverantwoorde wijze afbreuk doen aan het ongestoord genot van iemands eigendom indien zij het billijke evenwicht verbreekt tussen de vereisten van het algemeen belang en de bescherming van het recht op het ongestoord genot van eigendom" (EHRM, Gasus Dosier- und Fördertechnik GmbH t. Nederland, 23 februari 1995; SA Dangeville t. Frankrijk, 16 april 2002, en SA Cabinet Diot en SA Gras Savoye t. Frankrijk, 16 april 2002; Buffalo SRL in vereffening t. Italië, 3 juli 2003; M.A. en E. Imbert de Tremiolles t. Frankrijk, 4 januari 2008).

Het Grondwettelijk Hof oordeelt echter:

B.10.3. De bestreden heffing streeft een doelstelling van algemeen belang na namelijk [i] bijdragen tot de afbouw van de dominante positie die één onderneming in de loop der jaren heeft verworven op de Belgische markt van de elektriciteitsproductie, en [ii] door niet-benutte of onderbenutte sites voor de productie van elektriciteit beschikbaar te stellen voor concurrerende elektriciteitsproducenten, de productiecapaciteit in België, die niet meer beantwoordt aan de vraag, op korte termijn verhogen en moderniseren. De omstandigheid dat het aantal geschikte sites voor de productie van elektriciteit in België beperkt is en in grote mate in handen is van de vermelde onderneming, verantwoordt des te meer de bestreden maatregel.

Hij kan evenmin worden geacht onevenredig te zijn met de beoogde doelstelling. Niet alleen wordt de totale heffing (...) beperkt tot 3 pct. van het gedeelte van het omzetcijfer dat betrekking heeft op de elektriciteitsproductie en dat de heffingplichtige heeft gerealiseerd op de Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatst afgesloten boekjaar, de heffingplichtige kan ook aan de heffing ontsnappen door spoedig over te gaan tot de door de wetgever beoogde overdracht van zakelijke rechten. Overigens draagt de verzoekende partij geen enkel concreet gegeven aan waaruit zou blijken dat de heffing van dien aard is dat zij haar winstmarge op ernstige wijze kan aantasten.

Tot slot herhaalt het Hof dat in geval van overmacht de "strengheid van de wet in wordt gemilderd" en dat Electrabel die zich in een zodanige situatie zou bevinden, aanspraak zou kunnen maken op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de heffing.
Share/Bookmark

"Nieuwe" werken van algemeen belang

Artikel 103 van het Vlaamse Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening ("DORO") bepaalt dat de Vlaamse regering de werken, handelingen en wijzigingen van algemeen belang kan vaststellen. Voor deze werken en wijzigingen moet de aanvrager zijn stedenbouwkundige vergunningsaanvraag (indien van toepassing), overeenkomstig artikel 127 van het DORO, indienen bij de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar.

De lijst van de werken van algemeen belang is opgenomen in het besluit van de Vlaamse regering van van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de werken, handelingen of wijzigingen van algemeen belang en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester, zoals laatst gewijzigd door het besluit van de Vlaamse regering van 22 februari 2008. Met deze laatste wijziging neemt de Vlaamse regering ook "de openbare leidingen voor het vervoer water en afvalwater met inbegrip van de bijbehorende infrastructuur, zoals waterzuiveringsstations, controlepunten, pomp- en overslagstations, dienstgebouwen en andere" op in de lijst.
Share/Bookmark

vrijdag 18 april 2008

Nieuwe berichten op Klimaatrecht

Op mijn weblog over klimaatrecht publiceerde ik de afgelopen dagen de volgende berichten:
- Photovoltaïsche installaties (zonnepanelen) en ruimtelijke ordening
- Geen zes, maar slechts vier workshops op de Lente van het Leefmilieu
- MYRRHA in Mol?
- Grenelle van den milieu in den Belgien
- Energieprestatie in publieke gebouwen
Share/Bookmark

Gratis elektriciteit voor huishoudelijke afnemers

Met het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 november 2003 tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning en de verrekening van de gratis elektriciteit voor huishoudelijke afnemers wordt de eenheidsprijs per kWh nu als volgt gedefinieerd: "de gewogen gemiddelde kWh-marktprijs voor huishoudelijke afnemers in het Vlaamse Gewest op 1 januari van het jaar waarvoor de gratis hoeveelheid elektriciteit, vermeld in het Elektriciteitsdecreet, wordt toegekend." Hierdoor is er opnieuw een eenduidige vaststelling van de referentieprijs.
Share/Bookmark

Piebalgs over kernenergie

Europees Commissaris voor Energie Piebalgs heeft in een rede voor de European Nuclear Assembly conference in Brussel de rol van nucleaire energie in de overgang naar een "low carbon economy" benadrukt. Meer hierover in het persbericht van de Europese Commissie.

Moet er ook hier nog een studie zijn?
Share/Bookmark

Wegvergunningen voor elektriciteit

Uit het Belgisch Staatsblad van 14 april 2008 blijkt dat er een wegvergunning toegekend is aan ExxonMobil "voor de aanleg en exploitatie van ondergrondse verbindingen tussen cogeneratie gasturbine-generator, Elia Asset 150 kV-substation en Esso Raffinaderij nieuwe import transformatoren".

In mijn bijdrage "Verticale eigendomsbegrenzingen door nutsvoorzieningen" (te verschijnen in J. GHYSELS, V. SAGAERT en R. PALMANS (eds.), Onteigeningen en eigendomsbeperkingen onder de grond en in de lucht, Antwerpen, Intersentia, 2008), schreef ik hierover dat het toekennen van wegvergunningen voor elektriciteit aan andere ondernemingen dan aan Elia of aan de exploitanten van een directe elektriciteitsleiding problematisch is.

Ondanks het feit dat de federale Elektriciteitswet 1999 de elektriciteitsmarkt formeel liberaliseerde, bevat deze wet geen enkele bepaling met betrekking tot het gebruik van openbare of private eigendom. Hiervoor moet teruggegrepen worden naar de (nog steeds geldende) bepalingen van de wet van 1925, waarvan het begrippenapparaat niet overeenstemt met de huidige marktorganisatie.

De wet van 1925 maakt een onderscheid tussen de rechten van:
– de Staat en de provincies;
– de gemeenten, de gemeentebedrijven en de intercommunales;
– de houders van een gemeentelijke vergunning;
– de houders van een wegenistoelating.

Wegenistoelatingen kunnen worden verleend aan particulieren of aan vennootschappen voor het aanleggen van elektriciteitslijnen voor de volgende doeleinden:
– om elektriciteit te vervoeren zonder levering op het grondgebied van een gemeente;
– om een onderneming toe te laten, voor eigen gebruik, zijn onderscheiden bedrijfszetels met zijn elektrische centrale te verbinden;
– om elektrische energie te bezorgen aan de grote verbruikers;
– om onderling (grote en kleine) elektriciteitscentrales te verbinden;
– om producenten, tussenpersonen en afnemers te verbinden door directe lijnen.

Artikel 8, § 1 van de Elektriciteitswet 1999 bepaalt dat één enkele beheerder het beheer van het transmissienet waarneemt. Vermits deze beheerder onafh ankelijk moet zijn van de staat, de provincies of de gemeenten, zou men kunnen aannemen dat hij voor elke uitbreiding van zijn transmissienet een wegenistoelating (of wegvergunning) dient aan te vragen op basis van de wet van 1925.

Gelet op het monopolie van de transmissienetbeheerder, kan men zich de vraag stellen of nog andere personen of ondernemingen elektrische lijnen kunnen aanleggen en wegvergunningen kunnen verkrijgen.

Het transmissienet wordt in de Elektriciteitswet 1999 omschreven als “het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België, alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten”.

Daarnaast omschrijft de Elektriciteitswet 1999 een “directe lijn” als “elke elektriciteitslijn ter aanvulling van het transmissienet, met uitzondering van de lijnen die deel uitmaken van een distributienet”. De aanleg van nieuwe directe lijnen is krachtens artikel 17 onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele ministeriële vergunning indien de directe lijn bestemd is voor de bevoorrading in elektriciteit door een Belgische producent of tussenpersoon van één van zijn eigen vestigingen, dochterondernemingen of afnemers of van een in België gevestigde afnemer door een producent of tussenpersoon die in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd. Met andere woorden, directe lijnen kunnen enkel aangelegd worden tussen een producent en een afnemer of voor bedrijfsintern gebruik van een producent.

De aanleg van directe lijnen is afhankelijk van het bewijs van een weigering tot toegang tot het transportnet of van de afwezigheid van een aanbieding tot gebruik van het distributienet tegen redelijke economische of technische voorwaarden (art. 17, § 2 Elektriciteitswet en koninklijk besluit van 11 oktober 2000 tot vaststelling van de criteria en de procedure voor toekenning van individuele vergunningen voorafgaand aan de aanleg van directe lijnen). Het is de minister van Energie die de vergunning voor de directe lijn aflevert.

Op basis van de definities van transmissienet en van directe lijn zou men moeten concluderen dat enkel de netbeheerder en de houder van een vergunning tot aanleg van een directe lijn een wegvergunning kunnen verkrijgen.

Nochtans blijkt uit de publicaties in het Belgisch Staatsblad dat de afgelopen jaren aan andere ondernemingen wegvergunningen zijn toegestaan die de Koning goedgekeurd heeft:
– ondergrondse elektrische verbindingen door nv Zandvliet Power (koninklijk besluit van 3 juli 2005);
– twee ondergrondse 150 kV verbindingen vertrekkende van de bestaande 150 kV Elia post te Zeebrugge tot de toekomstige transformatoren van de vennootschap Interconnector (koninklijk besluit van 10 augustus 2004);
– twee ondergrondse 150 kV verbindingen vertrekkende van de bestaande 150 kV Elia post te Merksem tot de door de NMBS te bouwen 150 kV post te Antwerpen (koninklijk besluit van 4 juli 2004);
– twee ondergrondse 150 kV-verbindingen (landkabel tot aan de Elia-post in Slijkens en zeekabels komende van het windenergiepark op de Th orntonbank) door nv C-Power (koninklijk besluit van 10 augustus 2004).

Het is onduidelijk of in deze vier (intussen vijf) (gepubliceerde) gevallen de minister van Energie ook een vergunning voor de aanleg van een directe lijn heeft afgeleverd. Wat er ook van zij, het is duidelijk dat het naast elkaar laten bestaan van de wet van 1925 en de Elektriciteitswet 1999 juridisch verregaande onduidelijkheid in stand houdt, wat moeilijk vol te houden is.
Share/Bookmark

BTW op groenestroomcertificaten (vervolg)

De VREG meldt het volgende in haar sectorale nieuwsbrief:

Voor de VREG is het van belang om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de praktische gevolgen van deze beslissing. Op een aantal vragen proberen we een beslissend antwoord te krijgen van de administratie van de indirecte belastingen, zoals:
• de effecten op de werking van de certificatenmarkten GS en WKK
• de gevolgen voor de particulieren die groenestroomcertificaten van PV-installaties doorverkopen aan de distributienetbeheerders aan 450 euro.

Zodra de VREG hierover duidelijkheid verkrijgt vanwege de belastingsadministratie, zal de relevante informatie op de VREG-website gepubliceerd worden en via de doelgroepgerichte nieuwsbrieven van de VREG onder de aandacht gebracht worden.

Share/Bookmark

Beleidsbrief van de Minister van Klimaat en Energie over elektriciteit en aardgas

De website van de Kamer van volksvertegenwoordigers publiceerde deze week de beleidsbrief van de minister van klimaat en energie.

Deze beleidsbrief is onderverdeeld in vijf grote hoofdstukken:
1. Energie;
2. Klimaatbeleid;
3. Milieubeleid;
4. Duurzame ontwikkeling; en
5. Consumentenbescherming.

In het hoofdstuk Energie vertrekt de minister van de vaststelling dat hij "in het kader van de huidige energiecontext, in het bijzonder gekenmerkt door de hoge olieprijzen, verscherpte aandacht [wenst] voor maatregelen met betrekking tot de koopkracht van de gezinnen". De minister wil komen tot "democratische prijzen en een gegarandeerde bevoorrading". Daarom "zal [hij] erop toezien dat er bijkomende maatregelen worden genomen, onder meer om de concurrentie op de energiemarkt in het belang van de consument te vergroten".

Wat de binnenlandse energiemarkt betreft is het (enige) uitgangspunt voor het beleid van de minister dus de consument, die geconfronteerd wordt met stijgende energieprijzen.

Hij wil daarom "een correcte en werkzame vrijgemaakte elektriciteits- en aardgasmarkt" bevorderen. Het is mij onduidelijk wat de draagwijdte is van een "correcte en werkzame" vrijgemaakte markt. De bewoordingen laten heel wat interpretaties open en getuigen niet onmiddellijk van veel liberaliseringsvoluntarisme. In het Frans ("Il y a lieu de promouvoir et de soutenir le fonctionnement correct du marché libéralisé de l’électricité et du gaz.") lijkt er trouwens een andere boodschap gegeven te zijn.

De minister herhaalt dat "vooral binnen het productiesegment van de energiemarkt is het nodig dat de marktaandelen van de historische spelers beter verdeeld worden ten voordele van de nieuwe elektriciteitsproducenten".

In uitvoering van het regeerakkoord bevestigt de minister dat hij ermee belast is onderhandelingen te voeren met de electriciteitsproducenten ten einde:
"a) gevolg te geven aan de studie van de CREG (F)070927-CDC-715 om de productiecapaciteit in België op peil te houden en nieuwe investeringen in productiecapaciteit aan te trekken en te ondersteunen;
b) toe te zien op de integrale uitvoering van de Pax Electrica II en de hulpmiddelen die de [Europese] Commissie oplegt om de bevoorradingszekerheid van aardgas en elektriciteit tegen aanvaardbare prijzen en met reële investeringen in het land veilig te stellen en door een
productiepark met een meer gevarieerde energiemix uit te bouwen;
c) de beschikbaarheid en de omvang van de nucleaire provisies veilig te stellen;
d) de Belgische overheidspositie in het beheer van de transportnetten te verstevigen;
e) de door de Europese Commissie voorgestelde doeltellingen inzake CO2-uitstoot en de doelstellingen inzake hernieuwbare energie te verwezenlijken;
f) ervoor zorgen dat de sector een bijdrage levert aan de overheid zodat die doelstellingen kunnen gehaald worden; de bijdrage voor 2008 is begroot op 250 mio €."

Deze "strategische doelstellingen" (ook het dichten van de begroting is nu blijkbaar al een "strategische doelstelling", TV) "zullen met name bereikt worden aan de hand van bestaande en toekomstige mechanismen (regeringscomissarissen, het normale en het bijzondere aandeelhouderschap
(golden share), …". De nota stelt ook dat: "Indien het overleg niet leidt tot het gewenste resultaat voor de begrotingscontrole 2008 zal de Regering de nodige maatregelen nemen om zich te voorzien van deze inkomsten uit de sector". Door deze passage, die volgens mij eerder thuishoort in de beleidsnota begroting dan in de beleidsnota energie, geeft de regering de indruk dat het haar voornamelijk te doen is om de begroting en niet zozeer om de werking van de energiemarkt.

De beleidsnota bevestigt ook de belangrijke rol die Belpex kan spelen. Fluxys en Fluxys LNG dienen "volledig ontvlecht te worden naar analogie met Elia". De netbeheerders zouden trouwens de opdracht krijgen de gereserveerde en niet gebruikte capaciteit op een secundaire elektriciteit- en gasmarkt vrij te geven om de liquiditeit te verhogen.

De Belgische regering schaart zich in principe achter de idee van de unbundling van de TSO's. Nochtans nuanceert de regering ook die "effectieve eigendomsontvlechting":

"Het is belangrijk dat geen enkele producent of leverancier een meerderheidsaandeel bezit in het vermogen van de netbeheerder of een dominerende positie inneemt in de schoot van zijn beheerraad. Minderheidsparticipaties zouden daarentegen mogelijk moeten zijn. Een zo groot mogelijke onafhankelijkheid ten aanzien van de historische operator is evenwel essentieel om een level playing field te bieden aan alle marktspelers."

De minister wenst ook verscheidene maatregelen te treffen met het oog op de verbetering van de bescherming van de consument:
i) het versterken van de gedragscode;
ii) éénvorming maken van de energiefacturen voor het hele land om deze meer doorzichtig en leesbaar te maken;
iii) instrumenten aanreiken om schommelingen in de energieprijzen beter te begrijpen en te controleren.

Te dien einde zal de CREG, zoals wij eerder al schrijven, een monitoringbevoegdheid krijgen. De CREG zal de mogelijkheid hebben alle samenstellende delen van de energieprijs te ontleden.
Share/Bookmark

dinsdag 15 april 2008

Uniforme elektriciteitsfactuur

In de Kamercommissie Bedrijfsleven van 8 april 2008 bevestigde minister Magnette dat zijn diensten, samen met FEBEG, werken aan een "uniforme energiefactuur".

De uniforme energiefactuur zou een typefactuur moeten zijn "waarin de informatie op identieke wijze wordt voorgesteld, ongeacht de leverancier of het Gewest". Volgens de minister zal dit het de consumenten mogelijk maken beter te begrijpen wat zij betalen en waarom. De factuur "zal verstaanbaar, leesbaarder en meer gelijkvormig moeten zijn". Daarom moet op de factuur meer transparante informatie verschaft worden over de parameters van de prijs die door de leveranciers wordt gefactureerd en over de manier waarop het voorschot werd betaald. Hij zou ook een meer regelmatige stand van zaken van het werkelijk verbruik moeten geven.

Share/Bookmark

donderdag 3 april 2008

Local loops - vergoeding incumbent

In zijn advies van 1 april 2008 stelde advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer:

"Artikel 4 quater van richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten, en de artikelen 7, leden 2 en 4, en 12, lid 7, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision, verzetten zich ertegen dat een nationale reguleringsautoriteit de exploitant van een met een openbaar gebruikersnetwerk geïnterconnecteerd verbindingsnetwerk verplicht om aan de dominante exploitant een bijdrage te betalen ter compensatie van het deficit dat voor deze laatste ontstaat door de beschikbaarstelling van de local loops."

Share/Bookmark